woensdag 31 oktober 2012


DE "GESCHIEDENIS VAN LOMMEL" DOOR P.N. PANKEN (2)

GESCHIEDENIS VAN LOMMEL


Voorrede van den Schrijver


De oorsprong van Lommel ligt in de duisternissen der eerste eeuwen van het Kristendom verborgen. Met reden vermoedt men echter eene nog vroegere bevolking, daar slechts enkele jaren geleden een paar lijkurnen met verbrande beenderen en asch in de gemeente‑heide zijn opgedolven, die waarschijnlijk van Germanen of Franken waren en gevolgelijk tot een voor‑christelijk tijdvak behooren Belgische Geleerden namen van deze vondst nota. Deze urnen waren fijn bewerkt en geleken naar de soort van welke er vele zijn beschreven in Noord Brabants Oudheden door mijn lettervriend dr. C.R. Hermans, met Platen,'s Hertogenbosch 1865. In 1847 zijn ook in 't naburige Neerpelt, op mijne aanwijzing merkwaardige oudheden uit grafheuvelen opgegraven doch bij gebrek aan voorzorg verbrijzeld. Daarna liet het Belgisch Bestuur door 3 ervaren Geleerden er zeer merkwaardige oudheden opdelven die bewaard bleven en ik ter plaatse ging beschouwen. Of deze voorwerpen van de eerste bewoners, Kelten, later Gallen genaamd, waren, is onbekend. Vele Belgische nieuwsbladen maakten er destijds gewag van. Ik ook in mijn oudheidk. correspondentieboek op 1847.

Van de volkrijke en in vele opzichten zeer belangrijke gemeente Lommel achtte ik het niet ondienstig eene geschiedenis te vervaardigen, die ik bescheiden in deze bladen den lezer aanbied. Veelvuldig bezoek aan de plaats gedaan, woonverblijf van talrijke vrienden en kennissen aldaar, hebben mij de samenstelling van dit werk een~ vergemakkelijkt.

De schrijver P.N.PANKEN Bergeik, September 1902



I. NAAM EN AFLEIDING VAN LOMMEL. LIGGING. GRENZEN. GROND.

Lommel wordt in zeer oude schriften Lomelle, Loemele en wel eens Loomella geschreven. Veeltijds noemt men het, vooral in deze landstreek, Loemel. Aan de beteekenis of afleiding van Loe, loo, loch, loon, enz ... wordt eene veelvuldige verklaring door tal van schrijvers en geleerden gegeven. De meeste hunner verklaren dat woord voor bosch, hoogte, of hoogte bij een bosch en de afknotting aan het einde eener plaatsbenaming en als volksmenigte of dorp. Een dorp in het land van Valckenburg heet Lommel, Lummel of Leumel, terwijl een gehucht verre in Limburg gelegen, Lom of Lomme geschreven wordt. Het gehucht Ommel of Ommelen onder Asten vindt men in een kerkelijk register van 1553, Loemel geschreven.

Tot in het begin der XIXe eeuw behoorde Lommel tot de Meierij van 's Hertogenbosch, waarvan het de uiterste grensplaats uitmaakte, liggende bij de scheiding van Luikerland en Oostenrijksch Brabant, tien uren ten Zuiden van's Bosch en vijf uren Z.W. van Eindhoven.
Bij verdrag van keizer Napoleon I met zijne broeder Lodewijk Napoleon, koning van Holland, is het daarvan, op 11 november 1811 gescheiden, in 1813 weder met Noord‑Brabant vereenigd en maakt sedert de revolutie van 1830 deel van Belgisch Limburg uit. Bevolking en uitgestrektheid van Lommel overtrof zeer ver die van Luiksgestel, waartegen deze ruiling geschiedde; doch hierdoor is de buitensporig in het oog loopende landelijke grens aanmerkelijk rechter en doelmatiger verkregen.
De gemeente Lommel begrenst de Noord‑Brabantsche of Nederlandsche gemeenten Bergeik, Luiksgestel en Borkel en de Belgische Postel, Moll, Neerpelt, Overpelt en Balen.

Lommel's grensscheiding stoot ook aan de zoogenaamde [Zeven] heerlijkheden, een zeer merkwaardig punt, omdat aldaar zich zeven uiteinden van evenveel dorpen vereenigen. Deze zijn de Nederlandsche gemeenten
Luiksgestel, Bergeik, Eersel en Bladel, benevens de Belgische gemeenten Moll en Lommel.



  Steen der zeven heerlijkheden



Oudtijds was deze plaats onder den naam Schoongars bekend. In 1844, of wat later, had men de punten dier heide van de zeven genoemde plaatsen door twee paarden laten omploegen. De voren waren een uur lang. Van dien tijd heeft dit oord er langzamerhand eene aanzienlijke verandering ondergaan.

Op de heide tusschen Lommel en Postel zou in 1600, de vermaarde veldslag van Lekkerbeetje, zooals eerst voorgesteld was, plaats hebben, die in de Vuchterheide, tusschen Breaute, een Ritmeester in Staatschen dienst en Gerard Abrahams, bijgenaamd Lekkerbeetje, in Spaanschen dienst vervolgens is ten uitvoer gebracht. Deze slag tusschen eenige's Hertogenbossche en Fransche ruiters is o.a. door Dr. Hermans in de Bijdragen tot Noord‑Brabant uitvoerig medegedeeld (5de stuk, 1845, bl. 401‑474). Dieren, visschen, vogels, insecten enz. treft men hier aan, zoo als die ongeveer in de omliggende plaatsen gevonden worden, nog in de 17de en 18de eeuw waren wolven niet zeldzaam, menigmaal werden hunne jongen uit de holen gegraven. Als eene zeldzaamheid zag men in 1767 een witte mol hier te lande.



In werkelijkheid had de "Slag van Lekkerbeetje" (1600) niet in Lommel plaats maar op korte afstand van de stadsmuren van 's-Hertogenbosch. Het woord "slag" is hier enigszins overdreven omdat het aantal strijders de 50 niet overschreed...


Bij traktaat van 1842 onderging de grensscheiding tusschen de Belgische gemeenten Neerpelt, Overpelt, Lommel (Limburg) en Moll (Antwerpen) en de Nederlandsche gemeenten Bergeik, Luiksgestel, Hoogeloon en Bladel (Noord‑Brabant) de volgende wijzigingen. De Nederlanden doen afstand van het meest vooruitspringend gedeelte der beide punten naar de zijde van België, gevormd door het grondgebied der gemeente Bergeik en Luiksgestel, bestaande in omtrent 385 hectaren heidegrond gelegen ten noorden van de gemeente Moll en Lommel.

De oppervlakte der gemeente beslaat 10594 hectaren. Van alle zijden is de gemeente door uitgestrekte heiden omgeven. Daarin liggen op vele plaatsen zandduinen en heuvelen. Aan den hoog gelegen bodem wordt toegeschreven, dat in dit dorp geene rieviertjes, wel eenige waterleidingen gevonden worden. Nogtans meldt zeker schrijver (Meijerij van 's Bosch, door J.Van Oudenhoven,1670) aangaande Lommel : "Hier is een loopent stroomken, dat een groot stuck weghs sijnen loop onder de aarde heeft, ende sich in twee armen verdeelt, settende eenyder der selver eenen bysonderen loop. Een seltsaem werck dat verwonderensweerdigh is". Zonder voldoende bewijs hebben eenige geschiedkundigen dit verhaal nageschreven, wat door zekeren auteur [Hanewinkel] onwaar genoemd wordt, daar men er dikwijls naar gezocht had, hij ook, en niet gevonden. (Id[em].1803. Beide schrijvers waren hervormde Predikanten). Mijn onderzoek in 1840 en meermalen later bij oude Lommelaren nagevorscht bleef immer geheel onbevredigd. Zou er al ooit een kleine tunnel aldaar aanwezig zijn geweest, dan ligt deze toch reeds lang in de vergetelheid bedolven. Op den Lommelschen bodem neemt evenwel eene rivier haren oorsprong namelijk de Nethe, welke, na zich met andere riviertjes vereenigd te hebben boven Antwerpen in de Schelde stort.


De Nete in Balen


Men graaft in en bij Lommel goeden turf uit het veen of moeras, hetwelk op eenige plaatsen gevonden wordt. Niet alleen treft men daarin overblijfselen van kreupelhout, maar somtijds geheele boomen aan. Ze zijn bewijzen van gewezen aloude bosschen, welke (naar de meening van oude schrijvers) door de bimbersche diluvie of in den voortijd door eenen vreeselijken storm uit het noordwesten, in de herfst werden nedergeworpen. De richting van den wind leidt men af, omdat de toppen der boomen naar het zuidoosten liggen en den tijd des jaars door de hazelnoten welke bij en aan het hout meermalen gevonden worden. Droogt men langzamerhand die boomen in de schaduw dan verkrijgen zij de kleur en zwaarte van zwart ebbenhout en de zwaarte van ijzer, doch worden ze in den zonneschijn gedroogd, dan springen zij van elkander, omdat de vezels, die het hout verbinden te schielijk droogen, krimpen en in stukken springen. Al die boomen vielen niet in eens bij één storm. Uit de nog aanwezige hazelnoten kan ook niets blijken, ze vielen elk jaar zoo als nu af. Men mag de tegenwoordige geologen geloven dat ze op gewone wijze achtereenvolgens bij de najaarstormen uit het N.W. zijn nedergevallen.

Sommige zandputten zijn reeds in 1875 geopend. Dit bijzonder fijn zand, bezigt men in de spiegelfabrieken. Op vele plaatsen bevat den Lommelschen bodem en wel tot eene aannemelijke dikte zuiver zand, hetwelk om zijne wit‑ en fijnheid ver bekend is. Het wordt door behoeftige lieden van het dorp in bijgelegen en soms verwijderde plaatsen langs de huizen verkocht en ook per kar in het groot vervoerd. In andere oorden des dorps wordt leem en klei aangetroffen. Men bezigt het eerste veelal tot vervaardiging van dorschvloeren en aan geringe woningen tot wanden enz., terwijl de tweede stof tot baksteen gestookt wordt.


Gemeentelijke zandgroeve te Lommel-Kattenbos, omstreeks 1900, waarop je de wagonnetjes ziet.



Schier nergens wordt het zand in zulke groot hoeveelheid en tevens van zodanige wit‑ en fijnheid, dan te Lommel gevonden, voornamelijk ten Zuiden (gehucht Kattenbosch) van het dorp. Zijn in het laatste tiental jaren zandmijnen ter uitbating ontstaan waarvan dit zand, ook zilverzand geheeten, zelfs naar Amerika, heinde en ver wordt uitgevoerd. Tot enigzins gemakkelijken vervoer is in 1892 eenen ijzerenweg van de zandmijn tot het Kempisch Kanaal, eenen afstand van 5.000 meters, aangelegt.

[n.v.d.r. : Alleen de aandachtige wandelaar zal nog sporen van dat spoorlijntje terugvinden. Ten noorden van camping Blauwe Meer stak hij de baan naar Kerkhoven over. Je ziet hier een soort dijk waar de met zand volgeladen wagonnetjes  getrokken door paarden, overheen reden. Iets verderop, richting heidevlakte, liep het spoor dan weer door een soort "holle weg". Panken schrijft verkeerdelijk dat het spoor naar het Kempisch kanaal liep, daar waar het kanaal van Beverlo de bestemming was. Aan dat kanaal kan je in de omgeving van Gelderhorsten nog de betonnen laadkade, intussen wel overwoekerd door bomen, opzoeken].

Ik acht het merkenswaardig genoeg, hier de ontvangsten en uitgaven der eerste tien jaren voor de vergetelheid te bewaren. Deze opgave met achterlating der centiemen ben ik aan de heusheid van mijnen waarden vriend den Heer gemeente ontvanger verschuldigt : Ontvangsten en uitgaven van
1887 Ontv. Fr. 7385,00 ‑ Uit& Fr. 7156,00
1888 Ontv. Fr.13630,00 ‑ Uit& Fr. 26094,00
1889 Ontv. Fr.15318,00 ‑ Uit& Fr. 8077,00
1890 Ontv. Fr.14863,00 ‑ Uit& Fr. 8103,00
1891 Ontv. Fr.19531,00 ‑ Uit& Fr.15200,00
1892 Ontv. Fr.17781,00 ‑ Uit& Fr.16236,00
1893 Ontv. Fr. 27169,00 ‑ Uitg. Fr.18943,00
1894 Ontv. Fr.18720,00 ‑ Uitg. Fr.16902,00
1895 Ontv. Fr.19259,00 ‑ Uit& Fr.15231,00
1896 Ontv. Fr. 32597,00 ‑ Uitg. Fr.16537,00
1897 Ontv. Fr. 21403,00 ‑ Uit& Fr.17139,00
1898 Ontv. Fr.14692,00 ‑Uit& Fr. 8984,57

[nvdr: die "waarden vriend" moet Godfried Verkoyen geweest zijn].

dinsdag 30 oktober 2012

De "Geschiedenis van Lommel" door P.N. PANKEN (1)


INLEIDING

Peter Norbert Panken, geboren te Duizel (NL) op 6 september 1819, werd in 1840 tot onderwijzer aangesteld te Westerhoven. In 1863 ‑ hij was dan nog maar 43 jaar ‑ nam hij ontslag en leidde vanaf toen een renteniersleven. In 1886 verhuisde hij naar Bergeijk, waar hij op 20 juli 1904 zou overlijden.

Panken interesseerde zich, zowat als eerste in zijn tijd, voor archeologische opgravingen in de Nederlandse Kempen. Daarnaast was hij echter ook 'bezeten' door het verwerven van gegevens m.b.t. de geschiedenis van die Kempische dorpen. Gedurende heel zijn lange leven trok hij (meestal te voet) de hele streek rond, vaak meer dan 40 km. per dag. Hij snuffelde ijverig in allerlei boeken en archieven en vulde duizenden pagina's met zijn bevindingen. Slechts een miniem deel van zijn pennevruchten werd gepubliceerd, en dit omdat hij er blijkbaar moeite mee had om zijn nota's tot een leesbaar geheel te verwerken.

Tijdens zijn lange tochten doet Panken ook meer dan eens Lommel aan. Als twintigjarige jongeling, op 16 september 1839, komt hij er voor het eerst. Later zal hij er verschillende kerkelijke feesten meemaken, zoals de eerste processie sinds het begin van de protestantse overheersing in 1648 (1841), de inwijding van de kerk van Lommel‑Kolonie (1852) en de Piusviering (1871). Hij is getuige van de uitvoering van grote werken, zoals de aanleg van het Maas‑Scheldekanaal (1843), van de nederzetting Lommel-Kolonie (1851) en van de nieuwe kerk van Lommel‑Centrum (1902).

Panken raakt na verloop van tijd met enkele Lommelaars bevriend. Vanaf 1870 is in zijn dagboek immers sprake van vrienden te Lommel, al is niet onmiddellijk duidelijk over wie hij het heeft. In de laatste jaren van zijn leven (1896‑1900) komt hij regelmatig over de vloer bij burgemeester Jan Senders, gemeenteontvanger Godfried Verkoyen en onderwijzer Ferdinand Theuwissen. Ook bij sommige Lommelse geestelijken komt hij op bezoek: in 1898 bij Daniël van Koot, pastoor te Lommel‑Kerkhoven, en in 1900 bij kapelaan Arthur Hollanders te Lommel‑Centrum. Eigenaardig is wel dat Panken blijkbaar geen kontakt had met Karel Gaethofs, kapelaan (1844‑1862), en later pastoor (1862‑1888) te Lommel‑Centrum, van wie bekend is dat hij interesse betoonde voor de Lommelse geschiedenis.

Op het einde van zijn leven komt Panken regelmatig op bedevaart naar de kerk van Lommel‑Kerkhoven om er de H. Amandus te aanroepen ter genezing van de pijn in zijn linkerschouder.


Net als over heel wat andere Kempische dorpen schreef Panken ook een 'Geschiedenis van Lommel’.
Het geheel van 141 blz. maakt niet steeds een even verzorgde indruk. De auteur plaatst heel wat aanvullingen in de marge van de tekst, valt in herhaling en spreekt zichzelf soms tegen.
Inhoudelijk leert de tekst niet veel nieuws. Panken stelt zich meestal tevreden met de herhaling van wat andere auteurs reeds voor hem schreven. Archiefonderzoek heeft hij praktisch niet verricht. De documenten die hij in 1870 en 1871 op het Lommelse gemeentearchief consulteerde beperken zich blijkbaar tot het protestants doopregister uit de jaren 1694‑1808 en een archiefinventaris uit 1753, die hij ijverig kopieerde zonder te merken dat de erin vermelde archivalia grotendeels verdwenen waren. Het rijke schepenbankarchief liet hij onbenut. De interessantere stukken uit Pankens handschrift betreffen hetgeen hij mondeling vernomen heeft van oude ingezetenen of hetgeen hij zelf gezien of meegemaakt heeft. Zo is de beschrijving van de vroegere kerk van Lommel‑Centrum (die hij op 27 aug. 1866 grondig bezocht) één van de uiterst zeldzame getuigenissen over dit in 1900 verdwenen gebouw.

Panken zelf dateert, in de 'voorrede' ervan, zijn handschrift op september 1902. In zijn dagboek noteert hij in 1900 echter dat hij deze tekst 'enkele jaren geleden' opstelde. We mogen dus aannemen dat hij het gros van de 'Geschiedenis van Lommer omstreeks 1897 schreef. Wel heeft hij minstens tot in 1903 nog enkele aanvullingen aangebracht (dat is o.a. te merken op p. ll en 91).

Panken die, zoals gezegd, een hele reeks dorpsmonografieën had geschreven, was er in 1902 in geslaagd deze van Bergeijk en van Luyksgestel te doen drukken en uitgeven. Deze plannen koesterde hij blijkbaar ook met het handschrift over Lommel, temeer daar er vanuit Lommel, nl. vanwege kapelaan A. Hollanders, omstreeks 1900 interesse was gerezen voor Pankens tekst. In 1903 ziet hij zijn kans schoon door als medestichter van het te Turnhout uitgegeven tijdschrift 'Taxandria' aan te treden. Op 17 april (nog voor de stichtingsvergadering van 23 juni) stuurde hij reeds zijn handschrift naar de drukker J. Splichal te Turnhout, uitgever van het weekblad 'De Kempenaar'. De wijze van uitgeven liet hij over aan het bestuur van 'Taxandria'. De redactie van dit tijdschrift, blijkbaar in verlegenheid gebracht door omvang en inhoud, vroeg Louis Stroobant om advies. 



Louis Stroobant (1862-1950), bestuurder van de landloperskolonie te Merksplas, amateur-archeoloog, eerste voorzitter van de in 1903 opgerichte Geschied- en Oudheidkundige Kring "Taxandria" te Turnhout.


Deze laatste nam het handschrift door (hetgeen links en rechts nog te merken is aan schrappingen in de tekst en aan verbetering van schrijffouten) en kwam op 14 juli 1903 tot het niet erg malse besluit 'L’ensemble est plutôt naïf...’. Uiteindelijk werd beslist, uittreksels uit de tekst in het tijdschrift op te nemen. In de eerste jaargang van 'Taxandria' (1904, p. 112‑118) verschenen zeven blz. "Historische Mengelingen over Lommel"; een schraal restant. Enkele maanden later overleed Panken. L. Stroobant schreef een mooie 'In memoriam' (Taxandria, jg. 2, 1905, p. 96‑97), doch het tijdschrift publiceerde geen enkel uittrekstel meer uit het handschrift over Lommel...

Tenslotte is de tekst dan terechtgekomen in de Wetenschappelijke Stadsbibliotheek te Turnhout, waar hij thans nog bewaard wordt. Een tijdje geleden werd weliswaar aan Erfgoed Lommel een kopie overhandigd.

Men is zelden sant in eigen land

Pater Jozef Boets, afkomstig uit Lommel-Kerkhoven, werd in juli van dit jaar 90 jaar, maar zijn gezondheid was toen al problematisch. Voorbije zaterdag, 27 oktober 2012, is hij overleden in een Antwerps ziekenhuis.
In Lommel relatief onbekend, was hij nochtans in Vlaanderen beroemd wegens zijn kennis over dichter Guido Gezelle. Meer in onderstaand bericht.


maandag 29 oktober 2012

Het langst burgemeester spelen - een ongebroken rekord !


Nee, het is niet degene waar U aan denkt, maar wel Willem Karel Koeckhofs, die van 1813 tot 1847 burgemeester van Lommel was, en hier dus 34 jaar lang aan het roer stond. Indien ons aller Peter dat rekord wil verbreken, moet hij tot na 2040 aanblijven...

Willem Karel Koeckhofs, een Burgemeester met haar op zijn tanden.

Willem Karel Koeckhofs, afkomstig uit Achel gaat (voorlopig) de geschiedenis in als degene die het langst burgemeester van Lommel was. Gedurende meer dan 33 jaar (1813-1847) hield hij de teugels van het gemeentebeleid strak in handen, en zijn briefwisseling en foto verraden een vastberaden en koppig iemand. Hij was geboren te Achel op 4 no­vember 1777 als zoon van Jan‑Michiel Koeckhofs (uitbater van de postkoetshalte) en Ma­ria Borghouts. In 1796 schreef hij zich als student filosofie in aan de Leuvense Universiteit. Of hij zijn studie voortzette na de sluiting van die universiteit door de Fransen in het volgende jaar, is niet geweten. Te Lom­mel werd hij voor het eerst ver­meld in 1802, en wel als zaakge­lastigde van de vooraanstaande Lommelse familie Teuwens. Kwade (?) tongen beweren dat hij zich in die periode verrijkte door de smokkel van kant. Of hij dan ook al effectief in Lommel woonde, is minder duidelijk. In ieder geval huwde Koeckhofs op 19 juli 1810 te Lommel met Bartha Cornelia Teuwens, een niet onbemiddelde handelaarsdochter, die sedert maart van dat jaar samen met haar zus eigenares was geworden van het rijkste huis aan het Lommelse Dorpsplein, dat van Jan De Jongh, de laatste dorpssekretaris uit het “Ancien Régime”.
Tekenend voor de ambities die Koeckhofs koesterde, was zijn weigering in november 1811 om het mandaat van "adjoint" (schepen) op te nemen. Twee jaar later (10 november 1813) volgde hetgeen waarop hij blijkbaar gewacht had: de aanstelling tot “maire” (burgemeester). Deze titel zou hij behouden, doorheen het Franse, Hollandse en Belgische regime, tot hij in 1847 ontslag nam.
Koeckhofs was koopman-winkelier aan het Dorpsplein. In 1832 werd hem nog een handelsreispas afgeleverd met de vermeldingen : "koopman, geboortig van Achel, wonend te Lommel, gaande naar de Belgische grenzen, 55 jaar oud, gestalte 1 el, 6 palmen, 6 duim (=1,66m), bruin haar, laag voorhoofd, bruine wenkbrauwen, grijze ogen, normale neus, mond gemiddeld, bruine baard, geen snor, bruine favoris (bakkebaarden), ronde kin, ovaal gezicht, gekleurde huidstint, gewone korpulentie, geen bijzondere kenteken”.
Vanaf 1832 tot aan zijn dood in 1863 moet hij beschouwd worden als een ware "bank van lening" : in 1832 alleen kwamen 9 Lommelse gezinnen bij hem in het krijt, de laatste leenakte dateert van 6 juni 1863, een 6-tal weken voor zijn overlijden. Tussen 1832 en 1863 waren er 94 Lommelse gezinnen die van hem geld ontleenden voor het niet onaardige totale bedrag van 77.827,28 fr. !
Een “pilarenbijter” was hij zeker niet. In de kerkrekeningen uit de jaren 1822-1828 staat hij wel vermeld als degene die altaarbrood, wijn enz. aan de kerk verkocht. Maar bij de pachters van kerkstoelen treft men hem -in tegenstelling tot bvb. notaris Van Breugel, geneesheer Bovy en de weduwe Aerts- niet aan, en in de jaren 1836-1837 kwam hij zwaar in aanvaring met bisschop Den Dubbelden in ‘s-Hertogenbosch (over de aanstelling van een nieuwe pastoor in Lommel)  en met kapelaan Van Kollenburg in Lommel (over diens aantijgingen omtrent Koeckhofs’ levenswandel).
In zijn vrije tijd proefde Koeckhofs de geneugten van de jacht, en met het oog op deze sport pachtte hij in 1812-1813 een gedeelte van de gemeentelijke gronden.
Koeckhofs overleed als kinderloze weduwnaar "na eene langdurige ziekte" te Lommel op 19 juli 1863, op 85-jarige leeftijd.

Afbraakwerken op hoek Lepelstraat/Dorpsplein


Je kan er niet langskijken. Een belangrijk deel van de "wand" van ons dorpsplein wordt dezer dagen gesloopt.

Ik vond een prentkaart uit "betere" tijden, en kan er niet aan weerstaan om er U mee te confronteren...

Let ook op de ondertekenaar Vander Cruyssen. Hij was de uitbater van een dakpannenfabriek die omstreeks 1860 was opgericht in de Mortels. Aan de noordelijke zijde van het kanaal kan je trouwens de resten van de laadkade van dit bedrijf terugvinden. Samen met ene heer Rypens kocht hij ingevolge akte verleden voor de Lommelse notaris Alen op 18 juni 1859 liefst 70 ha grond. De putten waar de klei uitgehaald werd zijn nu de .....Vossemeren !
Rypens en Vander Cruyssen moeten echter al vrij vroeg onderlinge ruzie gekregen hebben, die beslecht werd door het Hof van Beroep te Brussel op 24 mei 1862;  zie hierover onderstaande link:
http://books.google.be/books?id=GtkLAAAAYAAJ&pg=PA128&dq=lommel+%2B+reypens&hl=nl&sa=X&ei=bYqRUPRGgZbRBfqCgcAI&sqi=2&ved=0CCwQ6AEwAA#v=onepage&q=lommel%20%2B%20reypens&f=false

Foto's van die dakpannenfabriek heb ik nooit gezien, maar bij Erfgoed Lommel (Barrier) kan men ze wel zien op oude stafkaarten.



Wie was "Meester" Panken ?

Petrus-Norbertus Panken leefde in de 19de eeuw en schreef omstreeks 1900 een minder bekende "Geschiedenis van Lommel" die we U in de komende dagen in schijfjes zullen proberen aan te leveren.

Niet dat er zoveel nieuws uit te halen valt, maar omdat ze nooit echt in drukvorm werd uitgegeven.

Maar vandaag alleen een biografie van de man, die we "pikten" uit de site thuisinbrabant.nl:

Meester Panken (1819-1904)

chroniqueur van het Kempenland
Peter Norbertus Panken werd op 10 september 1819 te Duizel geboren. Zijn vader J.B. Panken, schoolmeester en belastinggaarder, overleed in 1823. Zijn moeder Antonia Willems hertrouwde in 1825 met A.Fleerakkers. Panken bleef ongehuwd. Hij overleed te Bergeijk op 20 juli 1904.
Na zijn jeugd te hebben doorgebracht in Bergeijk, waarheen het gezin na het hertrouwen van zijn moeder was verhuisd, kwam Panken in april 1833 op de kostschool van zijn oom Theodorus Ignatius Panken in Duizel terecht. Hier kreeg hij als stagiair zijn opleiding tot onderwijzer. Hij zou het niet verder brengen dan de lage kwalificatie van de derde rang. Na zijn kostschooljaren bij zijn familie in Duizel vestigde hij zich in september 1840 als jonge volwassene in Westerhoven. Hij zou daar 46 jaar lang, meestal als kostganger, op vele adressen verblijven. Slechts van 1855 tot 1863 woonde hij zelfstandig in de voor hem gebouwde onderwijzerswoning.
In Westerhoven was hij in 1840 de eerste katholieke onderwijzer na de reformatie. In juli 1842 kreeg hij er zijn definitieve aanstelling. In de eerste jaren van zijn carrière wist hij een sterke toename van het aantal leerlingen te bewerkstelligen. Zelfs startte hij een avondschool voor belangstellenden. Later daalde het leerlingental echter weer: in plaats van het maximum van 103 jongens en meisjes in 1841 bezochten er in 1860 gemiddeld nog 57 de school. Het prestige van de eigenzinnige schoolmeester daalde daarom snel bij zijn dorpsgenoten.
Na enkele jaren kwamen er ook problemen met het lokale bestuur. Het eerste conflict betrof de bouw van de onderwijzerswoning. Hoewel hiervoor al jaren eerder door de provincie subsidie was verstrekt, duurde het toch tot 1853 voordat de oplevering plaats vond. Na de voltooiing werd het huis door Panken nog twee jaar onbewoond gelaten. Rond 1860 was er zelfs sprake van een ware probleemsituatie. De meester ergerde zich aan het gebrek aan waardering en uitte dit door klachten over zijn salariëring. Het gemeentebestuur verweet hem een geringe plichtsbetrachting en onbekwaamheid. Panken bleek niet meer opgewassen tegen de situatie en werd door de inspecteur onder druk gezet om ontslag te nemen. De bevriende arts Raupp leverde hem zelfs een attest dat hij medisch ongeschikt was. Tenslotte stemde Panken eind 1862 in met een wel zeer vroegtijdige pensionering en nam genoegen met een ruime materiële compensatie. Ook na die tijd bleef hij in Westerhoven, met niet meer om handen dan de baantjes van postkantoorhouder en verzekeringsagent. Zo had hij alle tijd voor zijn liefhebberijen: de bestudering van de dorpsgeschiedenissen van het Kempenland en de verslaglegging van zijn eigen ervaringen in zijn woonplaats en van de wederwaardigheden op de vele reizen die hij gewoon was te ondernemen.
Panken was één van de eerste leden van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen die afkomstig was uit een ver van Den Bosch gelegen dorp. Tot dit illustere gezelschap was hij, ongevraagd, toegelaten op initiatief van C.R. Hermans. Deze bleef jarenlang zijn intellectuele mentor: hij stimuleerde Panken tot het verrichten van archeologisch veldwerk en archiefonderzoek en het beschrijven van volkskundige thema's. Hermans nam zelfs enkele, door hemzelf bewerkte, artikelen van Panken op in zijn boeken uit 1845 en 1865.



C.R. Hermans


Na het overlijden van Hermans in 1869 verloor Panken het voor hem noodzakelijke contact met de wetenschappelijke wereld van zijn tijd. Het onderzoek ging echter wel door. Maar doordat een ordenende hand ontbrak, verzandde het werk in een enorme hoeveelheid manuscripten zonder dat daar een publikatie uit voortkwam.
Geleidelijk raakte Panken ingekapseld in het nieuwe netwerk van clericale geschiedschrijvers en leverde informatie aan kerkhistorici als Schutjes en Welvaarts. Deze laatste zorgde ervoor dat aan het eind van de negentiende eeuw enkele artikelen gepubliceerd werden. Tenslotte werd ook zijn hoofdwerk Beschrijving van Bergeik gepubliceerd, zij het in een door A.F.O. van Sasse van Ysselt geredigeerde eindversie, die sterk afweek van de tekst van Pankens oorspronkelijke manuscript.



A.F.O. van Sasse van Ysselt


Naast deze wetenschappelijke inspanningen hield hij zich voortdurend bezig met het maken van aantekeningen over uiteenlopende onderwerpen. Bovendien noteerde hij de gebeurtenissen in zijn omgeving en beschreef hij zijn reizen, eerst naar steden in Holland en België, later ook naar het verre buitenland, zoals Rome, Parijs en Lourdes. Steeds bleef hij onverdroten werken aan wat hij noemde 'mijn autobiographie'. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een collectie egodocumenten, bestaande uit het originele 'levensberigt' van 2534 bladzijden in 25 cahiers en een bewerkte, in zijn ogen 'gefatsoeneerde' versie van zijn levensverhaal dat hij heeft aangeduid als 'mijne 2de of vernieuwde boek der autobiografie' van 1519 geschreven bladzijden.
De betekenis van P.N. Panken is in verschillende opzichten te schetsen. Zo moet hij gezien worden als een figuur die in zijn leefomgeving de nieuwe levenshouding van het emanciperende katholieke volksdeel vertegenwoordigde. Hij was een culturele bemiddelaar die de veelal door clerici en intellectuelen in abstracte termen geformuleerde directieven ten aanzien van denken en doen in zijn opinies en gedrag tot uitdrukking bracht. Voor de wijdere omgeving is hij tegelijk de trouwe supporter geworden van de Brabantse katholieke zaak die als leek het katholieke netwerk mede schraagde. Daarbij koos hij voor het isolement in een afgelegen vlek en liet na mede vorm te geven aan de stilering van het publieke leven doordat hij zijn beroep van onderwijzer niet naar behoren uitoefende.
Voor latere generaties is hij toch in bepaalde opzichten een voorloper. Als archeoloog conserveerde hij vondsten en documenteerde hij vindplaatsen. Als volkskundige legde hij de orale traditie van het volksverhaal vast. Als lokaal historicus vroeg hij aandacht voor de waarde van archiefbescheiden en leverde als één der eersten historische dorpsbeschrijvingen. Tenslotte heeft hij als boekhouder van zijn eigen geschiedenis in zijn dagboeken de mentale wereld van de Kempenlander onthuld.

Bronnen

• C.R. Hermans, Bijdragen tot de geschiedenis (...) der provincie Noord-Brabant, 's-Hertogenbosch 1845
• C.R. Hermans, Noordbrabants Oudheden, 's-Hertogenbosch 1865
• H. Mandos, Meester Petrus Norbertus Panken 1819-1904, in: H. Mandos en A.D. Kakebeeke, De acht zaligheden, de oude kern van de Kempen, Eindhoven 1975, 7-113
• P.N. Panken, Dagboeken, ms.
• P.N. Panken, Geschiedenis van Bergeik, ms.
• P.N. Panken en A.F.O. van Sasse van Ysselt, Beschrijving van Bergeik, 's-Hertogenbosch 1902
• Streekarchief Eindhoven-Kempenland, archief Westerhoven, inv.nr. 1211, 1216, 1217, 1218
Tijdschrift voor Noordbrabantsche geschiedenis, taal- en letterkunde, I, II, III, 1884, 1885, 1886

Dit artikel verscheen eerder in: J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 1 (Uitgeverij Boom en Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening,
Amsterdam/Meppel 1992).

zondag 28 oktober 2012

Gaat Vossemeren Ford Genk achterna ?

Je kan de laatste tijd niet op het internet surfen zonder constant geconfronteerd te worden met:

  1. De Vossemeren | centerparcs.be

    www.centerparcs.be/
    Forse kortingen op de last minutes en voor vroegboekers! Boek online.
    Van mensen die het kunnen weten vernemen we dat het park thans op volle capaciteit zou moeten draaien wegens vakantie in Nederland, maar dat in werkelijkheid slechts 1/5 van de bezetting bereikt wordt.
    Hopelijk komt de tewerkstelling in het park niet in gevaar ....



vrijdag 26 oktober 2012

Wie is potverdikke de 4de musketier, oftewel de fotograaf ??


Nogmaals uit Internetgazet:

De "drie musketiers" van de Internetgazet Lommel waren enkele dagen met vakantie op Sicilië.Daar is veel meer te zien dan de Etna en het strand, meldt Jacky Geboers. De landschappen rond Enna en Ragusa zijn betoverend mooi in het zachte najaarslicht. Op de foto vlnr Pierre Vandenberk, Robert Boons en Jacky Geboers.

De drie musketiers - Lommel

Je moet ze mij niet leren kennen, deze drie pappenheimers, want ik ken ze als mijn broekzak, en de meeste van lange datum. Stuk voor stuk sympatieke en degelijke Kempische boys.
Maar wie zou de foto getrokken hebben, of m.a.w. wie is de "vierde" musketier?
Alleszins ik niet, want -zoals insiders weten- ik zou ze meegetroond hebben naar Corsica ipv Sicilië.

Hoe het ook zij, ze schijnen het er naar hun zin te hebben, en het is hun gegund !

"Zo rooj as e tomat en zo blaaw as a schallie.." (bis)

Het Rode Kruis herdopen ?


Enkele dagen geleden vroegen we ons in deze blog af de Lommelse socialisten soms niet erg blauw en zijn de liberalen bij wijlen nogal rood ?? Kortom zijn ze alles op nen hoop eigenlijk wel paars genoeg ??

En kijk, uit totaal onverwachte hoek (Internetgazet Lommel) komt ons een antwoord toegewaaid, waaruit blijkt dat we het Rode Kruis eigenlijk beter het Blauwe Kruis zouden noemen.

Wat denkt U ervan ? Spreekt onderstaande tekst en foto (uit Internetgazet) geen boekdelen ?  :)

Rode Kruis huldige vrijwilligers - Lommel

Het Rode Kruis Lommel zette 3 vrijwilligers in de bloemetjes tijdens de jaarlijkse barbecue in het Chirolokaal Heideheuvel. Naast Linda Vandenboer en Henri Claes, die beiden al 10 jaar vrijwilliger zijn, was er ook nog Jeanne Van der Vliet die liefst 15 jaar belangeloze inzet voor het Rode Kruis op haar actief heeft. De ingrediënten van deze plezierige avond waren lekker eten, een spannende quiz met verrassende opdrachten en afsluitend gezellig keuvelen bij een fris glaasje!


donderdag 25 oktober 2012

Nogmaals over Ford Genk - een tip voor Kris Peeters

Onze Vlaamse Minister-president was vandaag aan het woord in het Belangske.

Blijkt dat Vlaanderen in 2010 liefst 70 miljoen Euro ter beschikking stelde aan Ford voor een Toekomstcontract.
Peeters wil dit nu terugvorderen van Ford maar meent dat dit moeilijk zal worden.

Daarom mijn advies aan Peeters: bewarend beslag leggen op het kompleks te Genk en vervolgens een onteigeningsprocedure in hoogdringendheid opstarten. De daarvoor te betalen prijs doen compenseren met de vordering die Vlaanderen op Ford heeft.
Vervolgens het industrieterrein van Ford Genk verkavelen in kleinere entiteiten en er diverse nieuwe bedrijven in huisvesten. Daarvoor de "task force" die hij in het leven wil roepen, inschakelen.

Peeters heeft (of minstens had) een notaris in zijn kabinet. Met hem moet hij maar eens afchecken wat mijn ideetjes waard zijn.

Of misschien moet Peeters eens bij het Lommelse stadsbestuur in de leer komen, want die weten (blijkens Belangske van heden) wel hoe ze projectontwikkelaar kunnen spelen. De oude nonnenschool wordt aangekocht, vervolgens verkaveld en daarna te koop aangeboden.

En wat denk je ervan Kris ?   Ik zie het al.....




 

woensdag 24 oktober 2012

Verkiezingsgesjoemel ....in 1878


Dat waren nog eens tijden. In die tijd was er nog geen sprake van socialisten (ten minste niet in Lommel), en ging het uitsluitend tussen katholieken en liberalen.

Op het Rijksarchief te Brussel, bewaren ze onder het fonds  "Ministère de l'Intérieur. Affaires électorales 1830-1919 " bundel nr. 2859 Lommel. 29 octobre-5 novembre 1878.

De Lommelse liberalen hebben toen klacht ingediend omdat de katholieken met de verkiezingsuitslag zouden gesjoemeld hebben.
Resultaat: enkele weken later werd er opnieuw gestemd, maar de katholieken bleven aan de winnende hand.

Diezelfde Lommelse liberalen kregen niettemin een zoete wraak toen kort daarna de liberalen de parlementsverkiezingen wonnen. Binnen de kortste keren kwam er een nieuwe onderwijswet die de pastoors uit de scholen bande. Een hevige schoolstrijd (1879-1884) ontbrandde, die pas ging liggen toen de liberalen zes jaar later de parlementsverkiezingen verloren.

De katholieken zongen toen dat de liberale onderwijsminister "Pierke Van Humbeeck" in het graf lag...

Misschien draait hij zich in zijn graf om als hij hoort hoe in Lommel een oude katholieke school uiteindelijk aan socialisten en liberalen verkocht wordt....



Pierre Van Humbeeck (1829-1890)











Ramp der rampen: sluiting Ford Genk

Onze politici zijn verwonderd dat steeds meer ondernemingen uit België vertrekken, maar vergeten al te makkelijk dat zijzelf, met Crombez en Di Rupo op kop, gezorgd hebben voor een klimaat waarin zelfstandigen en ondernemingen als frauderende duivels worden gebrandmerkt.

Een tijdje geleden schreven we daarover een provocerend artikeltje onder de titel "Dood aan de middenstand".

Vakbonden kappen ook graag op ondernemingen die vanuit België uitwijken naar "lageloonlanden", maar ook hier moet er misschien eens een misverstand uit de weg geholpen worden. Niet de netto-lonen vormen het probleem, maar de bruto-lonen, te weten de sociale lasten die verzwolgen worden door al te hongerige staatskassen.

En als een overheid daarenboven de ondernemers als fraudeurs gaat demoniseren en ze als op te jagen wild beschouwt, tja dan moet je toch niet verwonderd zijn dat die mannen op den duur hun biezen pakken.

Ik deel in de teleurstelling en woede van de Ford-arbeiders, maar misschien moet hier de beschuldigende vinger eens uitgestoken worden richting politiek i.p.v. richting werkgever ?






dinsdag 23 oktober 2012


Lommelse kolonel als held van de slag bij Waterloo (1814) !? (7)

Wijbrand-Adriaan De Jongh       (slot van artikelenreeks)


7. Zijn nageslacht erfde de “militaire microob”


Anna Geertruida Noot (1783-1844) was nog maar pas bevallen van haar zesde kind, toen haar echtgenoot W.A. De Jongh in 1821 overleed. Twee jaar later hertrouwde ze te Utrecht met de Groningse arts, Dr. Jacobus Munniks (1782-1840), een weduwenaar die uit zijn eerste huwelijk een  dochter Geertruida Munniks (°1809) had. De enige zoon van W.A. De Jongh was Jan Jacobus de Jongh (1808-1890), geboren te Doesburg. Hij moet te Groningen opgegroeid zijn in de woning waar ook voornoemde Geertruida Aletta Munniks (1809-1864) verbleef; ze huwden uiteindelijk met elkaar en om te vermijden dat haar familienaam zou uitsterven, verkreeg hij bij koninklijk besluit van 21 februari 1870 dat haar familienaam aan de zijne werd toegevoegd, waardoor zijn nageslacht de naam Munniks de Jongh droeg.  Deze Jan Jacobus de Jongh (1808- 1890) was geen militair maar belastingscontroleur te Leeuwarden. Niettemin zou hij de militaire microbe doorgeven aan zijn zonen Bernardus (1839-1868), Jean Jacques (1843-1920) en Henri (1846-1918),  alle drie officier bij het Nederlandse leger in Indonesië. Nog een andere zoon, Jacobus  (1837- 1901), was legerarts in Nederlands Indië, en de fiere vader van Jan Jacobus (1871-1958), legerofficier in Nederlands-Indië. Deze laatste huwde in 1906 te Bergen-Op-Zoom met H.V.L Baronesse van Heerdt (1877-1928) en nogmaals in 1924 met M.H.J Stolte, maar beide huwelijken waren kinderloos.

Foto's van een aantal van die (al dan niet) militaire nakomelingen van De Jongh kan U bekijken op: home.scarlet.be/~tsh40803/8/Docs/De%20Jongh%20stamboom.doc en ook op
http://dhost.info/dutcharmy/Eeresabel%20indexdragers.html 


Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) was het Nederlandse koloniale leger. Het heeft officieel bestaan van 1830 tot 1950. Hieronder enkele prenten:

File:Batoe Iliq.jpg

J.B. van Heutsz met zijn staf tijdens de aanval op Bateë-iliëk in 1901, door Jan Hoynck van Papendrecht (Wikipedia)


File:Cavalerie O.I. leger. Groot tenue 1896.jpg

Cavalerie in het Oost-Indisch leger in Groot Tenue in 1896 (Wikipedia)



Bronnen en lit.:

° Zijn carrièreverloop in: Nationaal Archief Den Haag, Ministerie van Oorlog, toegangsnummer 2.13.04/05/06, Stamboeken der officieren 1815.
° Over de rampzalige Russische veldtocht van 1812: F.H.A. SABRON, Geschiedenis van het 33ste Regiment Lichte Infanterie (Het Oud-Hollandsche 3de Regiment Jagers) onder Keizer Napoleon I, Koninklijke Militaire Academie, Breda, 1910, p. 45, 71 -75, 99-109, maar uitgebreider nog in M.E. JORDENS, Campagne et captivité de Russie (1812-1813). Extraits des mémoires inédits du général-major H.P. Everts, Carnet de la Sabretache, 1901, p. 620-638 en 686-703; 1902, p. 43-62. Zie ook: B.R.F. van VLIJMEN, Vers la Bérésina (1812): d’après des documents nouveaux, Parijs, 1908, inz. p. 28, 41 en 319.
° Zijn verslag over de slag bij Waterloo:  Verslag van de kolonel De Jongh, commandant van het bataljon 8e Nationale Militie, Nieuwe Militaire Spectator, Jg. 20, 1866, No. 1.
°De brief vanuit Péronne  op 27 juni 1815 aan de Engelse opperbevelhebber Wellington: A.W. WELLINGTON, Supplementary Despatches and Memoranda of Field Marshal, Duke of Wellington, K.G., Londen, 1863, p. 608)
Garnizoencommandant te Ieper: J.C.C.  den BEER POORTUGAEL,  Levensbericht van Diederic Jacob Den Beer Poortugael, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1880 Levensberichten der Afgestorvene medeleden... Bijlage tot de Handelingen van 1880, Leiden, 1880, p. 10.
Algemeen:   B. INDEKEU & M. BIJL, Van vaandrig tot kolonel, vriend en vijand van Frankrijk. Wijbrand Adriaan de Jongh (1776-1821), Mars et Historia, jg. 46, 2012, nr. 1, p. 4-18.

maandag 22 oktober 2012


Lommelse kolonel als held van de slag bij Waterloo (1814) !? (6)

Wijbrand-Adriaan De Jongh


6.      In rustiger vaarwater:  garnizoencommandant te Ieper (1816-1821)
Nu Napoleon definitief uitgeschakeld was, brak na meer dan 20 jaar oorlog eindelijk een periode van rust en vrede aan in Europa. Samen met het Hollandse leger keerde De Jongh naar de Nederlanden terug in januari 1816. Zijn 16de Afdeling werd in Ieper (destijds geschreven als Yperen) gekazerneerd. Vanaf 27 juli 1820 werd de graad van 2de Kolonel afgeschaft en werd de Jongh Kolonel. In Ieper, waar hij woonde aan de Sint-Jacobstraat 45, werd hij een bekend figuur;  in 1880 werd over hem en zijn 16de Afdeling het volgende geschreven door Jacobus Catharinus Cornelis den Beer Poortugael (1832-1913), zoon van Diederik Jacob den Beer Poortugael (1800-1879), die in 1820 te Ieper tot tweede luitenant was bevorderd en aan wiens moeder (Anna Clarissa Maria Wassenbergh) De Jongh in dat jaar een brief had geschreven: ...." De Kolonel de Jongh - militair op-end-op - had voor Waterloo de 3de klasse van de Militaire Willemsorde ontvangen;…. Vooral bij deze Afdeeling heerschte in hooge mate de militaire 'chic' van dien tijd, en hoe dikwerf mijn vader later het uitrukken van de Afdeeling beschreef….. Voorop de reusachtige tamboer-majoor met zijn traditioneelen stok en de 'Bijlenmannen' met hunne, echte of valsche, lange baarden; vervolgens een uitgelezen korps muziekanten, waarvan de dragers der met afhangende paardenstaarten versierde halve manen en bellen, alsmede de bekkenslagers Mooren waren, die in hun fantastisch costuum van witte met rood afgezette wollen stof, waarop hunne zwarte tronies sterk afstaken, door voortdurende grillige bewegingen met hunne glinsterende koperen instrumenten, elken zonnestraal schenen te willen opvangen en weerkaatsen. Dan kwam de Kolonel op zijn prachtigen Andalusiër uitmuntend bereden, een Chef, die met zijn Ridderkruis op de borst, dat ieder wist hoe welverdiend het was, achting en vertrouwen afdwong, voorts het Jagerbataljon, omstreeks 800 man sterk, allen vrijwilligers, waarvan verscheidene evenals met een deel van 't Kader het geval was, onder den grooten Keizer op verschillende slagvelden van Europa hadden gestreden….; eindelijk de bataljons der militie en achteraan de marketentsters, waarvan één, door een ieder 'la mère' genoemd, bekend was voor hare bijzondere zorgen voor 'ses enfants' tijdens den Russischen veldtocht, dien ze op haar Kozakkenpaardje mede had bijgewoond. ….. Omgang en gesprekken konden niet nalaten hun invloed te doen gelden, te meer daar het de begeerte van den Kolonel de Jongh was, dat de Kadets niet de kazerne, maar kamers in de stad bewoonden, dat zij buiten dienst officiers-uniform - natuurlijk zonder het distinctief - droegen, aan de officierstafel dineerden, lid van de Societeit waren en de bals, assemblées en recepties bijwoonden. De 'tenue' voor die partijen was steeds in rok, korte wit cachemieren pantalon met gouden gespen, zijden kousen en fantaisiedegen….. "  

Luitenant-Kolonel De Jongh hield in Ieper niet alleen mooie parades, maar zorgde ook voor een degelijk onderkomen voor zijn troepen. In 1817-1818 werd een nieuw kruitmagazijn gebouwd en in de jaren 1820-1822 werd een zogeheten bomvrije infanteriekazerne gebouwd. Het grote gebouw, berekend op 2.000 manschappen, telde 82 kamers en 8 keukens; thans is er de Federale politie gehuisvest. De Jongh zou helaas niet lang van zijn status van garnizoen-commandant kunnen genieten. Amper 44 jaar oud, stierf hij te Ieper op 18 mei 1821, in hetzelfde jaar waarin niet alleen de uit Brussel afkomstige generaal Dumonceau (waaronder De Jongh gediend had) zou overlijden, maar ook…Napoleon. De officieren van zijn Afdeling plaatsten op zijn graf een herdenkingssteen met volgende (Franstalige) tekst:
Devant ce Mausolée, arrête-toi, lecteur!
En ces lieux git De Jongh, le modèle des braves.
Jeune encor, sous Nassau, sur le champ de l'honneur.
On le vit s'illuster dans les rangs des Bataves.
Non, jamais ne mourra sa gloire, sa valeur.
Généreux citoyen, tendre époux et bon pére.
Héla! La mort eût dû respecter sa carriére!.
Helaas is het graf niet bewaard. De Ieperse stadsdiensten ruimden het op in 1976. 

Uniformen van de Nationale Militie: Kapitein (links) & Luit-Kolonel (rechts)




zondag 21 oktober 2012



Lommelse kolonel als held van de slag bij Waterloo (1814) !? (5)

Wijbrand-Adriaan De Jongh



5.      De Jongh’s “moment suprême”: de slag bij  Waterloo (1815)

Nu het Franse leger in Rusland uiterst zware klappen had moeten incasseren, zocht W.A. de Jongh naar een andere werkgever en werd aldus op 13 juni 1814 in het Hollandse leger (heropgericht op 9 januari 1814) opgenomen. Op 14 november van dat jaar werd hij Luitenant-Kolonel van het 15de bataljon. Op 24 april 1815 werd hij de commanderende officier van het 8ste Nationale Militie. Bijna twintig jaar lang had De Jongh aan de zijde van de Franse troepen gestreden tegen Britse, Pruisische, Oostenrijkse of Russische troepen. Dat keerde zich in 1815 toen het Hollandse leger in coalitie met Britten en Pruisen de Franse troepen van Napoleon te lijf gingen.  De Zevende anti-Franse Coalitie (1815) begon toen Napoleon Elba verliet. Hij trok naar Parijs, en verzamelde onderweg troepen rond zich die oorspronkelijk gestuurd waren om hem te tegen te houden. Toen hij Parijs bereikte zette hij Lodewijk XVIII af. De geallieerden verzamelden hun legers om Napoleon tegen te houden. Napoleon mobiliseerde de Franse legers voor een gewaagde veldtocht en rukte met 130.000 man op naar het noorden. Hier trok hij op 15 juni 1815 bij Charleroi de Samber over.  Ten zuiden van Brussel werd hij opgewacht door een coalitie van Engelse (onder Wellington), Pruissische (onder Blücher) en Hollandse (onder de prins van Oranje) troepen.
De Jongh nam met zijn 566 manschappen deel aan de slag bij Quatre Bras en bij Waterloo (16 en 18 juni 1815) en werd bij Quatre Bras aan zijn linkerzij verwond door een houwitzer-granaat. Voor zijn verdiensten tijdens deze veldslag ontving hij de Militaire Willemsorde 3de klas (medaille). Over het verloop van de gevechten schreef De Jongh een verslag , getiteld “Veldtocht van den jare 1815. 1e Brigade 2e divisie van de mobile koninklijke Nederlandsche armee. 8e Bataillon nationale militie”, dat in 1866 werd gepubliceerd in het tijdschrift “Nieuwe Militaire Spectator”. Met betrekking tot de veldslag bij Quatre Bras op 16 juni schreef De Jongh dat hij aan zijn linkerzij verwond werd door een houwitzer-granaat, en dat hij de verliezen (gesneuvelden) kon beperken tot 3 onderofficieren en 24 manschappen. Zijn troepen hadden 9650 geweerschoten afgevuurd.


De Prins van Oranje aan het hoofd van het 5e bataljon Nationale Militie bij de slag van Quatre Bras




Uniform van de troepen die onder De Jongh streden


Door de Pruisische nederlaag bij Ligny was Wellingtons positie bij Quatre-Bras onhoudbaar geworden. Op 17 juni, een dag waarop het vrijwel voortdurend regende, liet hij het geallieerde leger terugtrekken achter een natuurlijke glooiing, het plateau van Mont-Saint-Jean ten zuiden van Waterloo. Wellington had per brief vernomen dat Blücher parallel met hem terugviel richting Waver. Het was dus zaak om de Franse aanval zo lang mogelijk te weerstaan, totdat de Pruisen zouden arriveren. Hij stelde zijn legers op langs de weg van Eigenbrakel naar Genappe en wachtte daar de vijand op.  De Jongh schrijft in zijn verslag: “Van den 17den ’s middags tot den 18den ’s ochtends ten 10 uren, aanhoudenden zwaren stortregen; die dagen, zijnde de 17den en 18den geen vivres [levensmiddelen], stroo of brandstoffen ontvangen.         17den,  geene verliezen”.
De nacht van 17 op 18 juni regende het nog altijd, zodat Napoleon de volgende dag pas om 11.30u het sein gaf tot de aanval van wat de slag van Waterloo zou worden. Omstreeks 13 uur gaf Napoleon bevel tot een aanval op de geallieerde linkervleugel. De brigade van Bylandt weerstond die de Franse aanval enige tijd, waarna ze zich terugtrok achter de eerste Britse linie. Daarna volgde een tegenaanval van de Britse cavalerie, maar toen de Franse cavalerie kwam aangesneld moesten Nederlandse ruiters hun Britse bondgenoten ontzetten. In de namiddag leken de Fransen aan de winnende hand te geraken, maar toen de Pruissische troepen  naderden, smolt de mogelijke Franse zege als sneeuw voor de zon. De “Oude Garde”, de meest geharde soldaten van het Franse leger, dekte de aftocht van hun Keizer.  De Nederlandse 3e Divisie en enkele Nederlandse cavalerie-onderdelen, die de Fransen tot ver achter hun linies hadden achtervolgd, ontmoetten achter de Franse beginposities de Pruisen en hielden halt. De Pruisen namen de achtervolging van hun uitgeputte Nederlandse collega's over. Het Franse leger verliet het slagveld in volledige chaos en trok zich via Charleroi terug over de Franse grens.


Nederlandse infanterie in actie, prent van Langendijk uit 1816




Over die slag bij Waterloo schreef De Jongh in zijn verslag: Den 18den, Des morgens ten negen uren, bekwam ik order om positie te nemen achter den hollen weg, in de eerste linie van bataille...... Circa twaalf uren vielen de eerste vijandelijke kanonschoten. Tegen half een naderde de eerste linie van bataille van den vijand, en dreef de tirailleurs… terug ….. en smeet de zwakke bataillons overhoop; de Engelsche kavalerie hieuw op dit moment in….. Ik herzamelde dadelijk het grootste gedeelte van mijn bataillon, marscheerde vooruit en ondersteunde de attaques der Engelsche kavalerie, en wij namen vele Franschen, officieren en soldaten, gevangen. Nadat die vijandelijke attaque geheel gerepousseerd [teruggeslagen] was, gaf de chef van de generale staf van de divisie mij order om mij achter den hollen weg voor La Haye Sainte in mijne vorige positie te plaatsen …. Daar de brigade-generaal  …en de luitnant-kolonel ….geblesseerd zijnde geworden, nam ik als oudste hoofd-officier van de brigade het kommando op mij en verzamelde de drie bataillons..... Ik heb …. gedurende den ganschen dag….de positie behouden, …., en de Franschen onderscheidene malen terug helpen werpen in de laagte voor de positie, altoos ver[ge]zeld van een ijsselijk massacre onder den vijand makende. Ik had hierbij zware verliezen aan dooden en geblesseerden bekomen….T en negen uren des avonds begon het gevecht een einde te nemen, en het volk afgemat en vermoeid viel op den grond neder; wij bivacqueerden dien nacht op het slagveld. 1ste-luitenant Werner, zwaar geblesseerd, aan de gevolgen hiervan overleden; 37 onder-officieren en manschappen gesneuveld.” En verder:  “Den 18den positie hebbende in den hollen weg achter La Haye Sainte, gedekt door een walletje met enig kreupelhout, halve borstwering, heb ik het hout hiervan doen afhakken, en mijn bataillon, daar achter in twee gelederen geplaatst altoos doen nederliggen om de soldaten voor het vijandelijke kanonvuur te dekken, en bij het aannaderen van de vijandelijke kolonne hen weer doen opstaan, als zij met effect den vijand met hunne geweren konden bereiken. Ik bleef voor mij zelven, ver[ge]zeld van den braven kapitein-adjudant Sijbers, op mijn paard achter het bataillon staan, en heb al de attaques die door den vijand op het centrum en den linkervleugel werden gedaan gereflecteerd …..In den eerste attaque van den vijand deed ik een korporaal van de garde-dragonders van Napoléon afzitten, die mij wilde chargeren, en ik pareerde hem zijne slagen, drukte hem de sabel in zijne zijde; de kapitein Sijbers beklom dadelijk dit paard ….Bij het repousseren van de derde vijandelijke attaque…stortte ik met mijn paard ter neder, en daar mijn linkerbeen op de holsterkap van het zadel vastgebonden was, konde ik mij niet helpen; de twee brave sappeurs, Van Korvel en Sondervang…. reddeden mij als het ware het leven; Van Corvel, mij op het paard ligtende, geholpen door Sondervang, wierd den eersten zijn kop door een kartetskogel verbrijzeld, zoodat de hersens mij in mijn aangezigt en over mijne kleederen spatteden”. …..



Schilderij van Hoynck van Papendrecht, namelijk het werk "De divisie van Chassé in de slag bij Waterloo". Op dit schilderij is het Bataljon Infanterie van Linie nr. 2 afgebeeld, op het moment dat lt. Gen. Baron Chassé lt.Kol Speelman aanmoedigt met zijn bataljon in de aanval te gaan op de Keizerlijke Garde.


Toen Napoleon drie dagen na de slag bij Waterloo aankwam in Parijs hoopte hij alsnog een nationaal verzet te kunnen organiseren. De publieke opinie was echter oorlogsmoe en de staatskas was leeg… Hij werd dan ook gedwongen  om af te treden op 22 juni  1815 en werd verbannen naar het Zuid-Atlantische eiland Sint-Helena, waar hij uiteindelijk overleed in 1821. Na de slag bij Waterloo trokken de geallieerden naar Parijs. Tijdens die tocht bezette de Jongh met zijn 8ste Nationale Militie de middelgrote noord-Franse stad Péronne op 27 juni 1815 en hij werd er commandant van het aldaar gevestigde garnizoen. De Jongh schreef in zijn verslag: Den 19den, marscheerden dien dag naar Nivelles, den 20sten opgebroken, marscherende dien dag naar de environs [omgeving] van Seneff, bivacquerende; den 21sten naar Trivierres….. Dienzelfden dag de divisie opgebroken, en met geforceerde marschen voor Péronne gemarscheerd; den 26sten ’s avonds in de environs van die vesting aangekomen, bivacquerende; den 27sten in Péronne binnengerukt.”



De vestingplaats Péronne




Vanuit Péronne schreef De Jongh op 27 juni 1815 een brief naar de Engelse opperbevelhebber Wellington, waarin hij de situatie in deze bezette stad beschreef . Maar nog  had De Jongh er niet genoeg van. Het liefst was hij nu verder mee naar Parijs opgetrokken maar zijn oversten verzochten hem in Peronne te blijven. Hij schreef in zijn verslag: “Ik maakte den luitenant-generaal met gepasten eerbied aanmerking, en verzocht mij niet achter het front van de armee te willen laten,  maar mij mede voorwaarts te laten rukken om den heiligen oorlog mede te helpen eindigen, daar ik veronderstelde dat de Franschen nog eene bataille voor de hoofdstad zouden wagen, en ik meende dat wij dit geluk door ons getoonden gedrag in de bataille van den 16den en de 18den verdiend hadden…..Ik heb naderhand mij herhalende reizen aan zijnde excellentie den divisie-generaal per missive [brief] geadresseerd, om mij met de twee bataillons de armee voor Parijs te rejoigneren [vervoegen].” Op 15 juli  was De Jongh alleszins nog in Péronne want toen schreef hij aldaar zijn verslag over de veldslagen bij Quatre Bras en Waterloo neer, en ondertekende: “Péronne den 15den julij 1815, het eerste en ware jaar der vrijheid; De luit. Kolonel, kommanderende ad interim de 1ste brigade van de 2e divisie W.A. de Jongh”. Op 8 oktober 1815 werd De Jongh bevorderd tot 2de Kolonel en Commandant van de 16de Afdeling (vergelijkbaar met een regiment).